John Patton






John Patton (geboren op 12 juli 1935 in Kansas City, Missouri - overleden op 19 maart 2002
in Montclair, New Jersey) was een Jazz, Blues en R & B-pianist en organist, vaak bekend onder zijn bijnaam Big John Patton, was een van de meest gevraagde hardbop- en soul jazz-organisten tijdens het gouden tijdperk van het Hammond B-3 orgel tussen 1963 en 1970. Hij was een belangrijke figuur in de ontwikkeling van de in funk en blues gewortelde jazz stijl, bekend als soul jazz. Hij wordt  beschouwd als een van de grondleggers van de acid jazz beweging. Hij nam veel op bij Blue Note, alleen of samen met Lloyd Price, Grant Green, Lou Donaldson en John Zorn. Zijn bijnaam kwam niet door z'n grootte, maar door een song.



Patton's moeder was een kerkpianiste, die hem de grondbeginselen van het spelen bijbracht. Toen hij ongeveer dertien jaar oud was, in 1948, begon hij zichzelf te onderwijzen. Hij werd geïnspireerd door de muziek, die hij in Kansas City hoorde en wilde dan ook spelen in de Kansas City Jazz scene.
Na de middelbare school trok hij oostwaarts en vond betaald werk. In 1954 kwam hij er in Washington DC achter, dat de R & B-ster Lloyd Price speelde in het Howard Theater. Daar hadden ze net hun pianist ontslagen en hadden dus behoefte had aan een nieuwe speler. John speelde een paar noten van de inleiding van Lawdy, Miss Clawdy en kreeg de baan.


Het was een relatie, die zou duren tot 1959. "Ik leerde alles van Lloyd," zei Patton. "Ik was zijn stro boss". Hij verwierf topspelers voor Lloyd, waaronder drummer Ben Dixon. Dixon, een autodidact, moedigde John aan om eens achter een B3 te schuiven als ze in een club speelden waar er een stond.
Een man genaamd 'Butts' toonde Patton hoe je het orgel moest installeren en moest registreren. Toen John verhuisde naar New York in eind 1959, begon 'ie op te treden in de stad.Herman Groen, een vriend die gespeeld had in Lionel Hampton's band, nam hem mee naar een Hammondorgel in Asbury Park, New Jersey en leerde hem daar hoe je moest spelen. Patton was gefascineerd door de verschillen in nuances van het geluid dat een elektrisch orgel kon produceren.

Patton begon zijn eigen Hammond orgel trio in 1959. Blue Note artiest Ike Quebec werd zijn mentor, die hem blij Bluenote introduceerde en in contact bracht met gitarist Grant Green.
"Grant is mijn liefde ... Ik heb nog nooit iemand gitaar horen spelen als die brother". Grant begon reeds te spelen toen hij ongeveer twaalf was en bleef dat gelukkig lang doen. John werkte daarna voor drie en een half jaar als sideman voor Lou Donaldson tot 1964. Ook van hem leerde hij ontzettend veel.

In de jaren '60 in New York en ook on the road werd Patton een van de meest herkenbare figuren in de jazz. Hij was een stuwende kracht achter het geluid van elektrische orgel. Hij maakte opnames voor het Blue Note label met artiesten als Harold Alexander en George Coleman. Hij was ook leider en sideman voor George Braith, Don Wilkerson en Lou Donaldson. Patton werkte ook als sideman voor talloze andere labels (zie de discografie). Om aan de schijnwerpers te ontkomen nam hij "Hold On, I come" met Art Blakey,op onder het pseudoniem Malcom Bass. Hij werkte ook met Johnny Griffin, Harold Vick en Clifford Jordan en sommige van de vroege experimenteerders, waaronder velen die tijdens zijn hoogtijdagen met SunRa Records werkten: Trombonist Grachan Moncur III, gitarist James 'Blood' Ulmer en saxofonisten John Gilmore en Marshall Allen.
Patton's stijl op de Hammond B-3 is er een van gepaste soberheid. Sommigen noemen het minimalisme, maar Patton beweerde dat hij de geluiden van zijn favoriete trompet en riet  spelers nadeed. "Ik hou van trompet, ik hou van trombone, ik hou van riet. Muzikanten zoals Fred Jackson, Richard Williams, Grant Green, Ben Dixon en Johnny Griffin".
De Acid Jazz beweging in de jaren '80 zorgde voor een opleving van de belangstelling voor Patton's muziek in het Verenigd Koninkrijk. Blue Note bracht veel sessies van hem uit, die niet eerder waren uitgebracht. LP's zoals Blue John Grant Green en George Braith, (vermeld als Braithwaite op de LP). Blue Note bracht ook albums uit als: Boogaloo en Memphis New York Gost. Patton maakte ook verschillende reizen naar Engeland, waar hij werd omarmd door de Acid Jazz gemeenschap.



Patton bleef opnemen tot in de late '90-er jaren. In deze latere jaren kreeg hij een trouwe aanhang in zowel in Japan en Europa, waar hij tourde naast zijn optredens in de Verenigde Staten. Verschillende optredens werden vastgelegd door verzamelaars, o.a. het in 2001 uitgevoerde Money Jungle met Ron Carter en Black Star voor de Red Hot Organisatie compilatie album Red Hot + Indigo, een eerbetoon aan Duke Ellington, waarmee geld opgehaald werd voor diverse goede doelen, gewijd aan het vergroten van de voorlichting van AIDS en bestrijding van de ziekte.

John stierf aan complicaties als gevolg van diabetes in Montclair, New Jersey, op 19 maart 2002.



Discografie:
 

Als begeleider: