Matthew Fisher (Ex Procol Harum)

Fisher werd geboren en groeide op in Addiscombe, Croydon. Hij studeerde op de Grammar School, waar hij 's morgens orgel speelde. Hij begon in zijn tienerjaren in bandjes te spelen, aanvankelijk op basgitaar, maar rond 1964, na het horen van The Animals en Georgie Fame, besloot hij dat hij liever organist wilde zijn. Na een korte periode als muziekleraar, schrijft hij zich in bij de Guildhall School of Music, maar stopte ook hier al gauw weer mee. Hij kocht  twee Vox Continental orgels:

waarmee hij op tournee ging met The Gamblers, de backing band van Billy Fury. Na The Gamblers, speelde hij met diverse lokale groepen voordat hij zich in 1966 aansloot bij Peter Jay en de Jaywalkers.

Gedurende een tournee met de Jaywalkers, ontmoette hij Ian McLagan, organist van de Small Faces en raakte gefascineerd door het geluid van de Hammond 102  en de Leslie speaker, welke McLagan gebruikte. Met van zijn grootmoeder geleend geld kocht hij hetzelfde model van Hammond en begon voor optredens te adverteren in het blad Melody Maker.
Hieronder Fishers' originele M-102.

Hij ontdekte al snel, dat hij, door het bezit van een Hammond, als muzikant veel gevraagd werd. Hij  zegt: "Het hebben van een Hammond was als het hebben van een vergunning om geld te drukken". Tegen het einde van het jaar vond hij regulier werk bij Screaming Lord, Sutch's, de begeleidingsgroep The Savages en ook bij optredens met Ritchie Blackmore. Als gevolg daarvan kwamen Gary Brooker en Keith Reid op het idee om hem te werven voor hun nieuwe groep, Procol Harum en besloten om hem te bezoeken in zijn huis in Croydon om de oprichting van de band te bespreken.

Fisher's gebruik van het M102 Hammond orgel was een enorm belangrijk onderdeel van de totaalsound van Procol Harum. Fisher trad toe tot Procol Harum in het begin van 1967. Ook bleef hij daarnaast nog een korte tijd touren met Sutch.

Hoewel iedereen uit de  band ervaring had opgedaan in andere groepen was Fisher eigenlijk de enige met een officiele muzikale opleiding. Hij herinnert zich, dat A Whiter Shade of Pale oorspronkelijk bestond uit vier verzen, tien minuten lang was  met tussendoor geïmproviseerde solo's. Hij overtuigde de rest van de groep dat híj alle solo's moest doen bij het opnemen van dit nummer.


Bovendien voelde hij, na het zien van de bladmuziek van A Whiter Shade of Pale, dat hij  een co-compositie vergoeding wilde hebben,voor het intro en de verdere solo's gedurende de hele song. Brooker en Reid, die de basisstructuur van de song al hadden gemaakt, voor het werven van Fisher, weigerden.

 

 

 

 

A Whiter Shade of Pale was meteen een succes en bereikte snel nummer 1 in de UK hitlijsten, maar Fisher kan zich niet herinneren dat deze tijd voor hem een fantastische tijd was. Omdat ze als underground band begonnen waren werden ze niet alom geaccepteerd. Deze hit werd hun niet gegund en de eerste optredens waren daarom ook niet enorm leuk om te doen. "We stonden in de top 10 met zelfs Hendrix onder ons geplaatst, al was hij een 10 keer betere muzikant. Dat voelde wel heel appart".

De komst van gitarist Robin Trower en drummer BJ Wilson bij Procol Harum medio 1967 leek een zekere stabiliteit in de band te brengen. (Hier een fraaie drumsolo van Wilson). Fisher's eerste officiële songwriting-inkomsten waren voor het instrumentale Repent Walpurgi op het debuutalbum, dat werd getransformeerd door Trower door het spelen van een door blues-beinvloedde solo bovenop Fisher's klassieke orgel lijnen. 


Door gebrek aan kameraadschap en het uitblijven van gelden in betrekking tot "zijn" A Whiter Shade Of Pale, het op gespannen voet leven met Brooker, Trower en Wilson (die notabene allemaal bij elkaar waren opgegroeid in Southend on Sea en eerder speelden bij Paramounts) en ook nog door het steeds steeds lijden onder de dood van zijn vader in 1965 wilde Fisher Procol Harum verlaten. Ondanks op andere gedachten gebracht te zijn en nog een aantal optredens gedaan te hebben, besloot hij in het eind van1969 toch uit de band te stappen.
Hoewel hij niet meer direct betrokken was bij de opnames en het touren bleef Fisher nog wel producent van de groep.

Nadat Trower de band in 1971 verliet voor een solocarrière keerde Fisher nog even kort terug bij de band met bandmate Chris Copping  full-time op bas. Wederom was hij ontevreden met de financiële situatie van de band en met Trower's vervanger, Dave Ball, en keerde de band deze keer definitief de rug toe om full-time producer voor CBS geworden.

Productie

Naast zijn werk met Procol Harum was hij producent van Robin Trower, James Dewar en Tir Na Nog (onder anderen) en genoot van een solo-carrière, in zijn vooral populaire Griekenland, waar zijn nummer 1 hit Why'd I Have To Fall In Love With You uit 1980 wordt beschouwd als een klassieker.  Zijn solo-albums bevatten: Journey's End (1973), I'll Be There (1974), Matthew Fisher (1980), and Strange Days (1981).


Twee albums die hij produceerde hij voor Trower: Bridge of Sighs (1974) and For Earth Below (1975) werden goud door de RIAA, terwijl A Whiter Shade of Pale multi-platina verwierf. Fisher's Hammond orgel spel op de instrumentale versie van A Whiter Shade of Pale door David Lanz' CD Cristofori's Dream uit in 1988, hielp dat album ook aan goud. Het jaar daarvoor produceerde Fisher voor Primitieve Records de 12" single All Washed Up door de band uit Northampton  Magnolia Siege (met zanger Richard Jones alias Rik Ramjet) en speelde een stuk honky-tonk piano op het einde van B-kant.

Fisher was co-writer van en speelde op de soundtrack van de 1968 avant-garde film Separation, welke werd uitgebracht op DVD in het Verenigd Koninkrijk in juli 2009 en in de VS in maart 2010. Fisher's instrumentale Theme From Separation op zijn album Journey's End is van die film en de soundtrack omvatte ook een alternatief arrangement van het stuk voor Hammond, bas en klavecimbel.

Fisher co-produceerde in 1972 een album van de groep Prairie Madness, waarop hij ook orgel en klavecimbel speelde . Dit was een piano-gitaar duo met een begeleidende band, maar het bereikte een beperkt succes. Hij speelde ook keyboards voor Screaming Lord Sutch op zijn 1972 album Hands of Jack the Ripper en speelde piano tijdens David Bowie's tour in juni en juli 1972 met The Spiders from Mars.

Fisher stopte dus bij Procol Harum in 1969, na de release van hun derde album, A Salty Dog, die hij ook produceerde. Hij voegde zich in 1991 weer bij de band voor het album The Prodigal Stranger en bracht twee albums met hen uit: One More Time - Live in Utrecht 1992 en The Well's on Fire. Daarnaast verscheen hij op twee concert DVD's: Live in Kopenhagen en Live at the Union Chapel. Hij verliet de band dus definitief in 2004.

In 2006 won hij eindelijk een rechtzaak en kreeg hij eindelijk royalties uitgekeerd,
waarover hier een prachtige BBC reportage met tevens een interview, waarin Matthew achter de B3 uitlegt hoe de beroemde counter-melodie ontstaan is.

Hij is momenteel een computerprogrammeur in Croydon, Londen.

Discografie:

 


      

    


Verdere opnames:

Hier zijn er nog veel meer te vinden.